DAF XF105. Manual - part 128

 

  Index      DAF     DAF XF105 - service repair manual

 

Search            

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Content   ..  126  127  128  129   ..

 

 

DAF XF105. Manual - part 128

 

 

1

©

 200533

3-1

Regelfuncties

EAS

XF105 Serie

3. REGELFUNCTIES

3.1 OPSTARTFASE

Wanneer het contact wordt ingeschakeld komt er 

een spanning op de EAS-unit. De ECU (E1) in de 

EAS-unit schakelt het interne hoofdrelais (E4) in 

de EAS-unit in. Het systeem begint aan de 

opstartfase. Tijdens de opstartfase wordt er een 

aantal controles uitgevoerd die nodig zijn om de 

juiste inspuithoeveelheid te kunnen garanderen.

Na het inschakelen van het contact wordt 

gecontroleerd of de luchtdruksensoren (E9 en 

E10) een aannemelijk signaal uitsturen door de 

druk van beide sensoren vóór en na de smoring 

met elkaar te vergelijken. Het ontluchtingsventiel 

(8) wordt aangestuurd om zeker te stellen dat er 

geen AdBlue-druk aanwezig is.

Indien het motortoerental > 300 omw/min is wordt 

het ontluchtingsventiel (8) na korte tijd gesloten 

en het luchtdrukregelventiel (E7) voor een korte 

tijd aangestuurd om te controleren of er luchtdruk 

aanwezig is. Indien de luchtdruk niet tussen 

bepaalde waarden ligt, wordt er gedurende een 

bepaalde tijd gewacht. Na verstrijken van deze 

tijd wordt het ventiel nogmaals aangestuurd om 

te controleren of er reeds luchtdruk aanwezig is. 

Indien de luchtdruk binnen de geprogrammeerde 

grenswaarden ligt, wordt de uitlaatgas-

temperatuur gecontroleerd om de temperatuur 

van de katalysator vast te stellen.

i400974

Q

1

1

CAN

2

3

4

7

9

10

11

2

8

12

2

1

5

6

B

A

C

D

E

F

H

J

I

P

P

P

M

G

1

EAS

3-2

©

 200533

Regelfuncties

XF105 Serie

Katalysatortemperatuur < 200

C

Indien de katalysatortemperatuur < 200

C is, 

vindt alleen de bovenstaande regeling plaats. Het 

veranderen van de uitlaatgastemperatuur wordt 

door de EAS-unit gevolgd.

Katalysatortemperatuur 

 200C

Indien de katalysatortemperatuur 

 200C is, 

wordt het ontluchtingsventiel (E8) geopend om 

het AdBlue-circuit drukloos te maken (bij een 

bepaalde AdBlue-tegendruk start de 

AdBluepomp (E3) niet op). De pomp (E3) wordt 

opgestart naar het maximale toerental. Als de 

pomp (E3) is opgestart, stijgt de AdBlue-druk 

naar de voorgeprogrammeerde waarde. Hierbij 

wordt tevens het signaal van de AdBlue-

druksensor (E2) op aannemelijkheid 

gecontroleerd door het te vergelijken met een in 

de ECU opgeslagen waarde. 

Wanneer de AdBlue-drukleiding en de 

doseermodule leeg zijn (naloop tijdens vorige 

cycli volledig doorlopen) wordt de doseermodule 

gedurende een korte tijd aangestuurd om de 

lucht uit de drukleiding weg te krijgen, de 

doseermodule te vullen en eventuele kristallisatie 

in de verstuiver (H) weg te spoelen.

Wanneer deze voorgeprogrammeerde waarde is 

bereikt, wordt er gekeken of er AdBlue moet 

worden ingespoten. Wanneer er geen AdBlue 

moet worden ingespoten gaat het systeem over 

naar de "stand-by" fase. Wanneer er AdBlue 

moet worden ingespoten, gaat het systeem over 

naar de bedrijfsfase. Tijdens de bedrijffase wordt 

de AdBlue-druk constant gehouden. Tevens 

wordt het luchtdrukregelventiel (E7) aangestuurd 

om een bepaalde hoeveelheid lucht onder druk in 

de doseermodule (F) te realiseren. 

1

©

 200533

3-3

Regelfuncties

EAS

XF105 Serie

3.2 BEDRIJFSFASE

Afhankelijk van het motortoerental, het 

motorkoppel en de uitlaatgastemperatuur wordt 

er een bepaalde hoeveelheid AdBlue 

geïnjecteerd. De hoeveelheid AdBlue wordt 

geregeld door het aansturen van het 

doseerventiel (E) met een bepaalde duty-cycle. 

De AdBlue-druk in de EAS-unit wordt constant 

gehouden; de luchtdruk is afhankelijk van de 

hoeveelheid te doseren AdBlue.

Tijdens het in bedrijf zijn van het EAS-systeem 

wordt het systeem voortdurend gecontroleerd 

door de ECU in de EAS-unit. Functies die 

gecontroleerd worden zijn o.a. voedingsspanning 

na contact, temperatuursignaal, motortoerental, 

lekkage van AdBlue en aanwezigheid van 

luchtdruk. Mochten er waarden buiten de 

grenswaarden liggen, dan gaat het systeem 

over op de naloopfase, waarna het systeem in 

storing valt.

i400974

Q

1

1

CAN

2

3

4

7

9

10

11

2

8

12

2

1

5

6

B

A

C

D

E

F

H

J

I

P

P

P

M

G

1

EAS

3-4

©

 200533

Regelfuncties

XF105 Serie

3.3 STAND-BY-FASE

Indien er gedurende een bepaalde tijd geen 

AdBlue wordt ingespoten, worden de 

doseermodule (F) en de leiding tussen de 

doseermodule en de verstuiver (H) pulserend 

doorgeblazen met lucht. Dit doorblazen moet 

kristalvorming van de AdBlue in de verstuiver (H) 

en het mogelijk bevriezen van de doseermodule 

(F) tegengaan. Het doorblazen gebeurt door 

middel van een drukpuls gevolgd door een 

rustperiode en wordt enkele keren herhaald. De 

drukpuls wordt verkregen door het openen en 

sluiten van het luchtdrukregelventiel (E7). De 

AdBlue-druk in de EAS-unit (E) wordt constant 

gehouden.

i400974

Q

1

1

CAN

2

3

4

7

9

10

11

2

8

12

2

1

5

6

B

A

C

D

E

F

H

J

I

P

P

P

M

G

 

 

 

 

 

 

 

Content   ..  126  127  128  129   ..